Interview met Vlaams Bouwmeester Erik Wieërs “Je moet vooral gaan verdichten in dorpen die goed ontsloten zijn.”

Vlaams Bouwmeester Erik Wieërs deed zijn verhaal al in vele media sinds zijn aantreden in augustus 2020. Een maand geleden publiceerde hij ook zijn ambitienota voor het Vlaams bouwmeesterschap 2020-2025: ‘Kansen scheppen voor ontmoeting’. Duidelijk is dat hij gaat voor een corrigerende evolutie. De veelbesproken bouwshift krijgt in zijn discours een minder scherpe invulling, een toon die opgevat kan worden als empathie met de verkavelingsbewoner. Hoe Wieërs zijn contact met de Vlaming en met de professionele opdrachtgever ervaren heeft tijdens de voorbije maanden, welke plaats het debat rond materiaalgebruik en circulair bouwen in het verhaal van de bouwshift krijgt en hoe architectuur moet evolueren: Wieërs nam ruim de tijd om de ervaringen van zijn eerste maanden bouwmeesterschap met ons te delen.
BETON: Laten we om te beginnen even teruggaan naar wat aan de oorzaak ligt van de nu noodzakelijke bouwshift. Vanaf de jaren ‘60 werd het urbanistisch beleid in Vlaanderen gekenmerkt door ongeorganiseerde groei. Het gedachtegoed van een eigen huis met een eigen tuin werd er met de paplepel ingegoten. We kennen de gevolgen intussen en weten ook wat specialisten als het ideaalbeeld zien. Hoe ziet u Vlaanderen realistisch gezien evolueren?
Erik Wieërs: “Het probleem ligt dieper dan alleen een wildgroei op het vlak van ruimtelijke ordening. In de jaren ‘60, ‘70 en ‘80 werden mensen actief aangemoedigd om te kiezen voor een eigen woning in buitengebied. Heel veel gemeentes zijn toen hun gebied gaan verkavelen. Een vrijstaande woning met auto voor de deur werd hét statussymbool. Dat leidde vanaf de jaren ’70 al tot files om iedereen naar zijn of haar werk te krijgen. In de file staan is niet alleen vervelend tijdverlies, het is economisch nefast en draagt ook nog eens bij aan de opwarming van de aarde.”
“Verspreid wonen vereist bovendien heel veel kilometers aan riolering en andere nutsvoorzieningen. Een villa lijkt ideaal als woonmodel voor wie er woont. Alleen is die woonvorm niet voor iedereen haalbaar wegens te weinig beschikbare oppervlakte. Net omdat de maatschappelijke status van een vrijstaande woning diep is ingebed in onze samenleving, is het tij heel moeilijk te keren. Intussen heerst bij de Vlaamse overheid en bij heel wat lokale overheden de overtuiging dat we moeten stoppen met het verkavelen van buitengebied en dat we meer in de kern moeten gaan wonen. Als individu zullen we op termijn allemaal moeten bereid zijn om het vrijstaande huis als statussymbool los te laten. Dat vergt tijd.”

BETON: Hoe denkt u de bewoner van Vlaanderen en bij uitbreiding van België daarvan te overtuigen?
Erik Wieërs: “We mogen het debat niet op het scherp van de snee voeren. Men is verkeerdelijk gaan denken dat wij ervoor pleiten al die vrijstaande woningen af te breken en met z’n allen in de dorpskom in een woontoren te gaan wonen. Dat komt omdat de meeste Vlamingen maar twee woonmodellen kennen: een appartement – wat een beetje afschrikt omdat je in een doorsnee appartement de boven- en onderburen hoort – of een woning met een tuin. Maar er is vandaag al een veelheid aan woonvormen, ook grondgebonden alternatieven voor de klassieke vrijstaande eengezinswoning. Denk bijvoorbeeld aan een gebouw waarin één gezin het gelijkvloers en de tweede verdieping gebruikt en een tweede gezin op de eerste en de derde verdieping woont. Beide woningen zijn als twee C’s in elkaar geschakeld. Beide hebben een deel van de tuin. Dat blijven grondgebonden woningen. Zo zijn tal van voorbeelden te geven. We zien het als de taak van het Team Vlaams Bouwmeester om mensen vertrouwd te maken met die nieuwe woonmodellen.”
BETON: Die nieuwe woonvormen zijn vaak terug te vinden in sub-urbaan gebied. Hoe ziet u het nieuwe wonen vertaald naar landelijke dorpen met goed onderhouden woningen, die nog jaren mee kunnen? Zullen bewoners er overtuigd kunnen worden van gedeelde woningen met collectieve tuin, terwijl er rond hen ogenschijnlijk heel veel vrije ruimte ligt?
Erik Wieërs: “Sommige dorpen zijn zo ver afgelegen en zo slecht ontsloten dat het geen zin heeft om ze nog verder te verdichten. In een afgelegen dorp zou je er eerder kunnen voor zorgen dat alle regenwater geïnfiltreerd wordt, en dat het hele dorp verwarmd kan worden via een warmtenet of andere krachtcentrale. Ook dat je er op een duurzame manier kunt geraken, is van belang. Je moet vooral gaan verdichten in dorpen die goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en voldoende rijk zijn aan voorzieningen. Via de Bouwmeester Scan kunnen gemeentes een doorlichting laten maken van de bestaande situatie, om dan een meerjarenplanning op te stellen voor de transitie naar een duurzamer en beter ruimtegebruik.”
BETON: Wij zijn het vakblad van de prefab betonindustrie. Uiteraard zijn we benieuwd naar hoe u de toekomst van beton ziet in dit verhaal.
Erik Wieërs: “Ik begrijp dat het woord ‘betonstop’ voor deze sector ongelukkig gekozen was. Eigenlijk bedoelde men er een ‘bouwstop’ mee. Ook dat is geen correcte term. Voor mij mag er best nog gebouwd worden. Welke term men ook hanteert, men refereert aan het innemen van natuuroppervlakte door die dicht te maken, te verharden. Dat we daarmee moeten stoppen, klopt wel. We moeten ons concentreren op bestaande bebouwing en die waar mogelijk hergebruiken. We moeten bouwen op de plaatsen die goed ontsloten zijn en die goede voorzieningen hebben.”
BETON: Vindt u het als Bouwmeester ook interessant om een debat te voeren over duurzaam materialengebruik? Vindt u bijvoorbeeld circulair bouwen een onderdeel van het debat?
Erik Wieërs: “In mijn ambitienota staat een hoofdstuk over ‘de slimme structuur’. Wij leggen de lat qua architectuurkwaliteit hoog. Daarbij is duurzaamheid een belangrijk aspect. Duurzaamheid heeft voor mij vooral betrekking op de architectuur zelf, op het ruimtelijk concept van een gebouw, en minder op de technologische aspecten. Als we structuren willen kunnen hergebruiken in de toekomst, moeten we heldere structuren bouwen. Het programma mag niet te expliciet de vorm van het gebouw bepalen. Het is veel verstandiger om een ruimtelijke structuur te maken waar het programma als een soort gast wordt in ondergebracht. We weten nu eenmaal dat de meeste gebouwen na 40 jaar van programma veranderen. Zelfs al blijft een school op lange termijn een school, dan nog verandert het pedagogisch concept om de 10 jaar. Dat ontwerpprincipe gaat al jaren mee. Reeds in de jaren ’70 zijn daar experimenten mee gebeurd.”
“De duurzaamheid start met: als je een gebouw hebt, zorg dan dat het een goede relatie heeft met de plek waar het staat, met de publieke ruimte die errond ligt. Dat bijvoorbeeld het gelijkvloers van het gebouw inspeelt op die buitenruimte, dat het gebouw open en toegankelijk is voor iedereen. Goede gebouwen met goede structuren kunnen in de toekomst eender wat worden. Ze hebben als het ware een soort culturele duurzaamheid.”
BETON: Voor publieke gebouwen zal dat sneller doordringen dan bij privé-opdrachtgevers. De hang naar individualisering is ook iets wat diep in ons DNA zit ingebakken, zeker als het op bouwen aankomt.
Erik Wieërs: “Daarvoor is zeker ook een mentaliteitswijziging nodig. Vandaag heerst sowieso al meer de tendens om de structuur van een bestaand gebouw zoveel mogelijk te behouden. Verwerken van afval wordt alsmaar duurder én heeft een steeds grotere maatschappelijke kost. In dat kader is er zeker een toekomst weggelegd voor prefabricatie. Prefabricatie betekent een heel belangrijke tijdswinst. Tijdswinst impliceert ook winst qua energieverbruik. Dan moet een kraan maar half zo lang op je werf staan, of is het niet nodig om zand, cement en water apart aan te voeren, omdat je het volledige skeletelement kan transporteren, dan beperk je natuurlijk de belasting van de weg én de uitstoot die dat vervoer met zich meebrengt.”
BETON: Opdrachtgevers zijn natuurlijk ook bezorgd om rentabiliteit. Hoe gaat u mensen overtuigen om gebouwen neer te zetten die op lange termijn duurzamer zijn, maar op korte termijn misschien minder rendabel?
Erik Wieërs: “De omslag is deels al gemaakt. In steden zoals Gent en Kortrijk hoef je niet meer uit te leggen dat een nieuw schoolgebouw duurzaam moet zijn. Ook in kleinere gemeenten wordt men zich daar steeds meer van bewust. De landelijke gemeente Zwalm kwam onlangs bij ons aankloppen met de vraag te helpen met een soort van karakterplan. Men zoekt een hefboom om de verdichting kwaliteitsvol te kunnen houden. Publieke bouwheren zijn niet verplicht een beroep te doen op de diensten van de Vlaamse Bouwmeester. Zelfs de Vlaamse overheid niet, misschien tot mijn spijt. Opdrachtgevers die ons consulteren doen dat vanuit een bepaalde ambitie.”
“Dat is een kenmerk van goede architectuur. Een ontwerp moet een zekere graad van abstractie hebben, zodat het gebouw verschillende functies kan vervullen. Denk aan de pakhuizen uit de 19e eeuw. Die blijken nu heel geschikt om in te wonen, terwijl ze daar helemaal niet voor ontworpen zijn.”
BETON: Vindt u het interessant om het debat ook te voeren over materialengebruik? Doet het materiaal voor u ter zake?
Erik Wieërs: “Qua materialen moet je je afwegingen per case maken en in die zin is het voor mij minder relevant in het algemene debat. Wanneer we het over beton willen hebben: beton heeft tot nader order een bepaald gehalte aan delfstoffen, wat het dus minder duurzaam maakt. Maar beton is ook bestand tegen de tand des tijds. Een gebouw met beton wordt duurzaam op het moment dat je het heel vaak kan hergebruiken. Heb je redelijk veel energie nodig om een bepaald materiaal te maken, maar kan je het gedurende 300 jaar hergebruiken, ja dan is het natuurlijk misschien toch interessant als materiaal om dat in te zetten. Dat is een heel technische materie, terwijl ik eerder bezig ben met de filosofische benadering.”
BETON: Denkt u dat de lockdown een blijvende invloed zal hebben op onze toekomstige leefomgeving en architectuur?
Erik Wieërs: “Opgesloten zitten in een kasteel is natuurlijk iets anders dan op de 22e verdieping van een appartementsgebouw, dus ik denk dat het debat onvermijdelijk weer even op scherp zal worden gesteld. Wat ik er onverdeeld positief aan vind: ik denk dat je als werkgever moeilijk nog kan zeggen dat thuiswerken niet kan. Die shift naar thuiswerk kan op termijn een zeer positieve impact hebben op de CO2-uitstoot. Anderzijds hebben we gemerkt dat online vergaderen werkelijke ontmoeting niet kan vervangen. We hebben dus geleerd hoe belangrijk het is elkaar echt te kunnen ontmoeten. Dat is ook een architectuuropgave, om onze ruimte zo op te vatten dat die ontmoeting kan plaatsvinden.” (KDA, JM)